EP32: Weten hoe het werkt

Volgens Hegel  is het de taak van de filosofie om de tijd waarmee zij zichzelf geconfronteerd zien in gedachten te vatten. Zo stelt hij in zijn Rechtsfilosofie:

Das Ziel der Philosophie kann daher nur erreicht werden, wenn sie die Weltgeschichte und die Geschichte der Philosophie begreift und damit auch “ihre Zeit in Gedanken erfaßt”.

Het hoeft geen betoog dat onze maatschappij, onze tijd, fundamenteel technologisch van aard is. Dit betekent dat het nadenken over onze maatschappij het nadenken over de techniek en onze verhouding met die techniek inhoudt. De vraag die we ons in dit verband kunnen stellen is of het mogelijk is op een voldoende radicale manier deze verhouding te doordenken wanneer we niet weten hoe de techniek werkt. Is het mogelijk goed na te denken over wat een auto is, wat een auto betekent, wanneer we niet weten hoe die auto werkt? Moeten we daarvoor niet op zijn minst een praktische kennis hebben van hoe een verbrandingsmotor werkt?

4-Stroke-EngineEen hedendaags filosoof als Bernard Stiegler heeft hier in ieder geval een duidelijke mening over. In zijn analyse is de wetenschap zich in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer gaan richten op het industriële, terwijl het intellectuele, humanistische denken, dat functioneel weinig kon bijdragen aan deze industrie, een eigen en afgezonderde positie voor zichzelf ging opeisen: techniek, industrie en wetenschap vormen in deze tijd een samenhangend geheel waar de intellectuele arbeid zich al het ware tegen gaat afzetten.

Zo installeert zich een relatie die mijns inziens catastrofaal is, en zo kan het gebeuren dat aan het eind van de twintigste, begin eenentwintigste eeuw filosofen, hetzij bijna verschrikt, hetzij met een soort zelfgenoegzaamheid en een genoegen vrij vaak hoort zeggen : ‘Van techniek heb ik nooit iets begrepen’, wat ook altijd wil zeggen: ‘En ik zal er nooit iets aan doen om er iets van te begrijpen.’ ‘Ik heb een computer en een draagbare telefoon, en ik begrijp absoluut niet hoe die werken’, men hoort dat vaak zeggen met een soort zelftevredenheid die volstrekt idioot en nogal armzalig is – alsof het feit van het niet-begrijpen hoe een systeem functioneert iets is waarop men prat kan gaan. […] De techniek en de technologie vormen tegenwoordig bij filosofen het object van veel van dit soort clichés [die] in mijn ogen symptomen zijn van de ontkenning en de verdringing van de vraag die de techniek op oorspronkelijke wijze vormt voor het eigenlijk filosofische denken. (Stiegler 2014, pp. 28-29)

Er zijn verschillende voorbeelden te vinden van filosofen die veel belangrijke dingen hebben gezegd over een onderwerp waar ze vrij weinig van weten. In tegenstelling tot Hegel wist bijvoorbeeld Kant bijna niets van kunst (Vande Veir 2012, p.95), maar toch is de kunstfilosofie van de laatste een stuk bekender en invloedrijker dan die van de eerste. De techniekanalyse van Heidegger wordt nog steeds op universiteiten besproken en is nog steeds van invloed op veel van het hedendaagse denken over techniek, terwijl Heidegger nog minder van techniek wist dan Kant van kunst. Wat wisten Wittgenstein of Benjamin over taal, wat weet Dreyfus over internet? Anderzijds zijn er uiteraard veel namen te noemen die hun onderwerp van studie zeer goed beheersten – of zelf hebben uitgevonden. De middeleeuwse filosofen komen hier als eerste naar voren, maar ook veel hedendaagse wetenschaps- of mediafilosofen hebben hun roots in het onderwerp dat ze bestuderen. Ook Stiegler is bijvoorbeeld opgeleid als computerprogrammeur.

Dit onderscheid – tussen kennis van en kennis over het onderwerp van studie – doet denken aan het antropologische onderscheid tussen participatieve en non-participatieve observatie. In het eerste geval probeert de onderzoeker een hechte band op te bouwen met het volk, de cultuur die hij onderzoekt. Hij probeer met en tussen hen in te leven, neemt deel aan hun festiviteiten en rituelen en leert hun taal. De non-participatieve onderzoeker observeert het volk vanaf een afstand en probeert een objectieve verhouding tot hen te onderhouden.

Het voordeel van de non-participatieve handelswijze is dat zaken die vanuit het gezichtsveld binnenin de cultuur vanzelfsprekend zijn, vanuit de buitenkant bijzonder zijn en op kunnen vallen. Een fraaie illustratie hiervan is een filmpje dat op youtube staat waarin te zien is hoe middelbare scholieren ‘s ochtend met de fiets naar school gaan. Voor ons Nederlanders is er bijna geen trivialere activiteit voor te stellen, maar een buitenstaander vind dit opvallend. Voor het onderwerp van studie kan dat verhelderend, maar ook confronterend zijn – zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de receptie van Geert Maks Hoe God verdween uit Jorwerd.

Toegepast op de techniekfilosofie leidt deze gedachte tot de techniekfilosoof die weinig tot niets van techniek weet, technici wel met zichzelf kan confronteren. Hij of zij staat langs de lijn, observeert de zaken die programmeurs en engineers doen en maken en rapporteert daar op een wijsgerige wijze over. De technici die deze rapporten lezen kunnen zich wellicht verbazen over hun eigen handelswijze, over de onvoorziene gevolgen van hun activiteiten, over hun verborgen aannames en ideeën of over de tradities waar hun werk in past. De techniekfilosoof die bezig is zijn wereld in de gedachten te bevatten spreekt en schrijft over de techniek en wat die doet.

Er zijn echter twee problemen die met deze aanpak samenhangen. Allereerst staat de wijsgeer niet los van de techniek. Om zijn rapportages te maken en zijn observaties te doen maakt hij immers intensief gebruik van dezelfde techniek die hij wil beschrijven. Er is in onze maatschappij geen technologisch-neutrale positie, geen intellectuele plek van waaruit de technologie en haar invloed op de maatschappij kan worden geobserveerd en geanalyseerd. De techniek zit je, om met Heidegger te spreken, altijd al in de rug.

Het tweede mogelijke probleem met deze non-participatieve aanpak is dat de technici die zich met een dergelijke wijsgerige analyse van hun werk geconfronteerd zien, deze analyse als ongeïnformeerd of irrelevant weghonen; dat ze deze analyses zien als oekazes die vanuit een ivoren toren over hen worden afgeroepen en waar ze zich derhalve – terecht – tegen gaan verzetten. Het risico bestaat dat deze technici zich niets gelegen laten liggen aan de goedbedoelde, nuttige en correcte analyses van de vruchten van hun arbeid.

Wanneer het er in de filosofie om gaat om, zoals Marx stelt, de wereld niet alleen te interpreteren maar om haar te veranderen, is het heden ten dage van belang je als filosoof op min of meer gelijke voet met programmeurs en ingenieurs te kunnen verhouden. Een beetje praktische kennis van hoe computers werken is daarom nooit weg; maar het minste dat we toch moeten doen is – waar ook Stiegler op doel – dit niet-weten niet als een intellectuele legitimatie te zien, maar juist als een gemis.

Literatuur
Stiegler, B., 2014, Per toeval filosoferen. In gesprek met Élie During. Zoetermeer: Klement.
Vande Veire, F, 2014, Als in een donkere spiegel. De kunst in de moderne filosofie. Amsterdam: SUN.

Comments (1)

  1. Pingback: De kapotte mac-adapter | Over kunst, filosofie en techniek

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *