EP33: Informatica, Genesis en Joshua

Genesis en Joshua
In zijn Liquid Modernity beschrijft Zygmunt Bauman twee wijzen waarop men over de wereld kan spreken en deze kan indelen: het Joshua discourse en het Genesis discourse. De eerste van deze twee gaat uit van orde en netheid en vindt chaos de uitzondering, voor de tweede vorm is deze situatie precies andersom. De wereld van het Joshua discourse is strikt gecontroleerd:

Everything in that world serves a purpose, even if it is not clear (for the time being for some, but for ever for most) what that purpose is. That world has no room for whatever may lack use or purpose. No use, moreover, would be acknowledged in that world to be a legitimate purpose. To be recognized, it must serve the maintenance and the perpetuation of the orderly whole. (Bauman 2012, p.55)

genesis_joshua

Johua (links) en Genesis (rechts) door Gustav Doré

Het voorbeeld dat Bauman gebruikt om de wereld van het Joshua discourse te illustreren is de wereld die spreekt uit de grote fabrieken van Ford aan het begin van de twintigste eeuw. Deze fabrieken werden gekenmerkt door een sterke Tayloriaanse rationalisering en mechanisering, een strikte scheiding tussen intellectuele en manuele arbeid, en van bovenaf opgelegde systemen die de arbeiders op de vloer maar hadden te volgen. Het werk gebeurde in grote fabrieken die door het hele land verspreid stonden en waar mensen naartoe gingen om hun dagelijks brood te verdienen.

Deze vorm van productie hangt samen met wat Bauman heavy capitalism noemt. Om te functioneren moesten het kapitaal, het management en de arbeiders met elkaar in één ruimte zitten, waar ook de onderdelen van de auto’s, de lopende banden en de lasapparaten aanwezig waren. Al deze onderdelen van het productieproces waren tot elkaar ‘veroordeeld’. Zo sterk was de noodzaak de arbeiders aan de fabriek te binden, dat Ford besloot hun inkomen te verdubbelen (en niet, zoals vaak wordt beweerd (onder andere door Ford zelf) opdat zij een auto konden kopen; zie Cohen 1997, pp.82-83.). Heavy capitalism is geobsedeerd met grootte en massa, met grenzen, duidelijkheid en standvastigheid; het is gefixeerd – iemand die op zijn zestiende bij Ford begon, kon daar tot aan zijn pensionering blijven werken, en was daar zelfs trots op.

Aan de andere kant van dit spectrum heb je, uiteraard, light capitalism. In deze (moderne) vorm van kapitalisme is geld niet meer gebonden aan specifieke geografische locaties maar reist de hele wereld over, in koffers die worden gedragen door wereldburgers die overal waar ze maar willen hun werk kunnen doen dankzij mobiele telefoons en draagbare computers. En ook arbeiders die er (al dan niet vrijwillig) voor kiezen om toch op dezelfde plek te blijven, voelen zich niet meer gebonden aan de werkgevers en bazen van weleer. De snelheid en flexibiliteit die mogelijk is gemaakt door betrouwbare globale transportmiddelen, mobiele communicatie en internet heeft er toe geleid dat er een veel groter appèl gedaan wordt op de individuele zelfredzaamheid van de moderne werknemers. De toekomst is onzeker, de veranderingen gaan snel, dus mensen moeten flexibel zijn. Wie op zijn zestiende bij Microsoft begint, heeft geen idee hoe zijn carrière zich verder gaat ontwikkelen, en is daar ook trots op.

De informaticaopleiding
Als er één hedendaags kennisdomein is dat zich laat kenmerken door een Genesis discourse, dan is het de wereld van de informatica. Hoewel een groot aantal basisvaardigheden niet heel erg veranderd is sinds de jaren zeventig, is de inzet hiervan in een hedendaagse ontwikkelomgeving heel anders dan zelfs tien jaar geleden. In pogingen ontwikkelingen van mobiele apps, webapplicaties of andere programma’s zo eenvoudig en efficiënt mogelijk te maken, komen er om de haverklap nieuwe frameworks, ontwerp-patronen en zelfs hele nieuwe programmeertalen bij. Zo heb je je bijvoorbeeld net gespecialiseerd in jQuery, AngularJS of NodeJS, blijkt er ineens zoiets te bestaan als het Meteor-framework. Of zo is Apple enige tijd geleden overgestapt van Objective C naar Swift voor de ontwikkeling van iOS-apps. Voor iemand als Kent Beck is verandering de meest fundamentele constante in de wereld van de programmeur (Beck 2004).

Deze snelle ontwikkeling heeft grote repercussies voor het informatica-onderwijs. Uiteraard moeten de basisvaardigheden in orde zijn, en het maakt niet uit welke programmeertaal daarvoor gebruikt wordt (meestal is dat Java), maar voor de rest is het onduidelijk welke specifieke vaardigheden de studenten die in september op de opleiding komen over vier jaar, wanneer ze de arbeidsmarkt betreden, moeten hebben. Om deze redenen wordt in de informatica-opleiding de nadruk gelegd op verandering en flexibiliteit: studenten moeten in staat zijn zich snel nieuwe talen en theorieën eigen te maken; zij moeten vooral keuzes kunnen maken en motiveren, weten welke tool voor welke job geschikt is.

Het is daarom des te opvallender dat de onderwijsontwikkeling van de informatica-opleiding (in ieder geval aan de Hanzehogeschool) zich laat omschrijven in een Joshua discourse. Van hogerhand wordt verordonneerd dat al het onderwijs al ver (minimaal een jaar) van tevoren in kannen en kruiken is. Zaken als toetsmatrijzen, leeruitkomsten of beroepscompetenties dienen ver van tevoren uitgedacht te worden en in word- en excelbestanden onder de diverse organisatorische lagen verspreid te worden. Aan de hand hiervan worden vervolgens de lessen voorbereid, de practicum-opgaven gemaakt en de tentamenvragen opgesteld. De papieren werkelijkheid die hier het resultaat van is, dient vervolgens in de diverse elektronische systemen ingevoerd te worden, waarna elke wijziging hierop nagenoeg onmogelijk is – of in ieder geval heel wat voeten in de aarde heeft.

Deze Joshua manier van werken past niet bij de flexibiliteit en veranderingsgerichtheid van het vak. Het is lastig om nieuwste inzichten, ontwikkelingen of technieken naderhand nog in het onderwijs te incorporeren, of de lessen of weekopgaven hierop aan te passen. Er zijn minstens twee ernstige gevolgen van deze situatie. Allereerst leidt deze rigiditeit tot een ‘verstening’ van het curriculum. De complexiteit van het naderhand aanpassen leidt ertoe dat studenten alleen op eigen initiatief in aanraking komen met de nieuwste ontwikkelingen en het onderwijs daardoor zichzelf overbodig lijkt te maken (zie hierover ook deze blog). Om dit te voorkomen, en het onderwijs nog wel met de technieken in de pas te laten lopen, gaan de docenten en onderwijsontwikkelaars – en dat is het tweede gevolg – de gevraagde word- en excelbestanden dusdanig vaag en breed invullen dat de inhoud hiervan feitelijk leeg is. Een zinloze exercitie kortom, die veel tijd kost en ergernis opwekt.

Het is goed dat de minister er langzamerhand achter lijkt te komen dat meer registreren en documenteren niet per se leidt tot beter onderwijs. Vooral in het informatica-onderwijs is het van belang op de waan van de dag te kunnen reageren. Het Joshua discourse past niet bij de hedendaagse computerwereld die zich fundamenteel door een Genesis discourse laat beschrijven.

Verder lezen
Bauman, Zygmunt (2012), Liquid Modernity. Cambridge (UK):Polity Press.
Beck, Kent (2004), Extreme Programming Explained: Embrace Change. Addison-Wesley.
Cohen, Daniel (1997), Richesse du monde, pauvretés des nations. Paris:Flammarion.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *