EP34: plekken, ruimte, oorden – wonen en globalisering

In Het Kristalpaleis (2009) verdedigt Peter Sloterdijk de stelling dat de hedendaagse samenleving het best kan worden geanalyseerd door te kijken naar de manier waarop mensen met ruimte omgaan. Als gevolg van de morele, technische en systemische globalisering (die volgens hem zijn voltooiing vindt in de introductie van het wereldwijde monetaire stelsel in 1944) hebben mensen hun traditionele ruimte prijsgegeven voor een globaal systeem waarin alle punten in een homogene ruimte evenveel waard zijn. Lokale en regionale oriëntaties, attracties en markeringen worden prijsgegeven om voortaan de hele globe als mogelijke plaats om te wonen te beschouwen (pp.34-35). Na Magalhães en Armstrong kunnen mensen hun eigen woonplaats niet meer zien als ‘de navel van de wereld’; elke geboortestad wordt gezien als een ‘van buitenaf waargenomen punt’ (p.37); hij spreekt in deze over een ‘homogene’ of ‘geglobaliseerde plaatsruimte’ (p.20; p.41). Filosofie wordt voor hem dan ook, met een knipoog naar Hegel, ‘haar plaats in gedachten gevat’ (p.9).

De oorzaak van de nadruk die in het hedendaagse wetenschappelijke en filosofische denken op ‘ruimte’ en ‘plaats’ wordt gelegd, wordt ook door René Boomkens gezocht in de globalisering. Globalisering, zo stelt hij in De Nieuwe Wanorde (2006), wordt geassocieerd met een ‘radicaal veranderende betekenis van ruimte en plaats in het sociale en culturele leven’ die het gevolg is van de constatering dat er geen ‘andere plekken’ meer zijn’, dat er geen ‘nieuw land’ meer te ontdekken valt (p.47) . Globalisering draait uiteindelijk om ‘de bewoonbaarheid van de wereld’ (p.107). Aan de hand van zijn analyse van het werk van Bachelard, Benjamin en Heidegger concludeert Boomkens dat de plek die we bewonen onder continue druk staat van een ‘oneindig aantal verhalen, betogen, plannen, projecten’ et cetera waardoor uiteindelijk ‘onze plek’ elke authenticiteit  ontzegt lijkt te worden (p.107-108). Het is belangrijk dat we ons wonen, onze eigen plek in de ruimte, beoordelen aan de hand van onze alledaagse ervaring, en ons daarin niet laten leiden door wetenschappelijke en bestuurskundige pretenties van zogenaamde deskundigen.

Een actueel en confronterend voorbeeld van de onbewoonbaarheid van onze eigen plek als gevolg van de toenemende globalisering wordt gegeven in de VPRO-documentaire I Love Venice (Racke en Muskens, 2013). Venetië, ten tijde van de Doges één van de drukst bevolkte steden van de wereld, kent heden ten dage nog een kleine zestigduizend inwoners – iets minder dan Nieuwegein. Dit kleine aantal wordt elk jaar geconfronteerd met zo’n dertigmiljoen toeristen die de stad willen bezoeken en bekijken: vijfhonderd toeristen voor elke inwoner. Voor de toerist is Venetië een plek om gezien te hebben, met musea en bruggen en een gondelvaart als afsluiting. Dat wat zij hier beleven, nemen zij mee in hun volgende (steden)trip om zo hun eigen, horizontale narratief te ontwikkelen. Maar de inwoners zelf, zij die gebonden zijn aan de grond en – vooral – het water van de stad, en dat vaak al generaties lang, zien hun eigen verticale narratieven door deze massale toeristenstroom eroderen en daarmee hun eigen plek, hun plaats in de wereldruimte verdwijnen. De globalisering leidt tot een andere invulling van de verticale ruimte dan de vroegere tijd, zoals ook Sloterdijk opmerkt (op.cit. p.31) – een gegeven dat door bijvoorbeeld Alessandro Baricco uitgebreid beschreven is (zie ook deze blog).

dogepaleisPlekken, ruimte en oorden
Wonen, zo stelt Boomkens, is ‘de meest gelokaliseerde menselijke praktijk’ (p.49). Door het vertellen van verhalen over deze plek, het toekennen van betekenissen aan bepaalde specifieke eigenschappen en attributen die deze plek kenmerken, ontstaat een verbondenheid waardoor juist deze plek anders wordt dan alle andere plekken op de aard-globe. Het wonen op een plaats vereist een verticale mentale persoonlijke verbondenheid met wat Tom America ooit ‘het bewustzijnsloos aanwezige’ heeft genoemd.

Boomkens baseert zijn analyse met name op Heideggers Bouwen Wonen Denken (Heidegger 1991). In dit essay bespreekt Heidegger de verhouding tussen mens en de ruimte en verdedigt hij de stelling dat de mens is voor zover hij woont (p.58). Tot het wezen van het wonen, zo stelt hij, behoort het gebouwde ding (p.54). Zo’n ding is een oord op een plek in de ruimte. De ruimte ‘is’ evenwel niet in de fysische zin, voordat deze ruimte door een object tot stand wordt gebracht. Het ding, het gebouw, brengt de ruimte juist tevoorschijn: het ruimt een plek in en verwordt daarmee tot oord (pp.58-60). Een gebouw staat verder nooit op zichzelf, het is nooit alleen maar een ding, nooit alleen maar een verzameling eigenschappen; het is een ding dat een plek markeert en daar vanuit weer andere dingen een plek in de ruimte geeft. Het academiegebouw in Groningen is niet een gebouw dat op zichzelf staat; het heeft betrekking op andere gebouwen in de stad, op de studentenpopulatie en hun mores; het markeert wegen en pleinen en geeft hen een plek in de ruimte (p.57) – op een vergelijkbare manier als waarop een hamer verwijst naar spijkers en van daaruit naar het hele atelier van de houtbewerker (wat in Sein und Zeit een Bewandtnisganzheit wordt genoemd: SZ p.85). Voor de academicus en de student, voor de medewerker en de manager, vormt dit totaal van wederzijdse verwijzingen een betekenisvol geheel waardoor hij zich thuis voelt in de stad en in de academische wereld. Dit totaal opent voor hem de ruimte zodat hij hierin kan wonen. De verhouding tussen ruimte en wonen, zo stelt Heidegger, is niet anders dan ‘het wonen in een wezenlijke betekenis’ (p.61).

Het is deze betekenis van wonen die volgens Boomkens in het hedendaagse discours als gevolg van de globalisering onder de loep is komen te liggen. Die globalisering is zowel oorzaak als gevolg van het technologisch afzien van het particuliere en van de neiging al het zijn onder te willen brengen in een kwantificeerbaar en controleerbaar systeem (zie daarover deze blog). De aard-globe wordt onderverdeeld in een cartesiaans stelsel van lengte- en breedtegraden; hij wordt omzwachteld met glasvezels en omcirkeld met satellieten. Dit alles heeft geleid tot een blik op de aarde als een homogeen geheel: een schier oneindige ruimte die op een technologische manier beheersbaar en navigeerbaar is geworden. In de mathematische isotrope, homogene en continue ruimte is elke plek inwisselbaar voor elke andere en zijn er dus geen oorden; we komen hier nooit gebouwen tegen – althans niet in de traditionele zin van het woord.

Voor de toerist is bijvoorbeeld het paleis van de Doges in Venetië niet ingebed in de tradities en verhalen die voor de venetianen evident zijn. Voor hem staat dit paleis op zichzelf. Hij verwondert zich om De Leeuwenmuil, vergaapt zich aan de Sala dello Scudo en huivert bij het zien van i Piombi. Met een beetje goede wil koopt hij een boekje met informatie over het paleis, wat hij misschien (maar waarschijnlijk niet) thuis nog eens zal nalezen, maar hij zal nooit dezelfde binding met het paleis krijgen die de venetianen hiermee hebben. De betekenis die dit paleis voor de toerist heeft, is binnen zijn narratief van deze vakantie of deze stedentrip; de verbindingen ontstaan met andere plaatsen of belevingen die hij tijdens deze zelfde vakantie heeft bezocht of beleefd. Hij vindt betekenis in het horizontale narratief dat op deze manier ontstaat, maar daardoor zal het Dogepaleis voor hem nooit een oord worden, het zal voor hem nooit de ruimte tot stand brengen en het een plek verschaffen. Hij zal er nooit wonen.

Afterthought
Een interessant taalkundig fenomeen in dezen doet zich voor in het Chinees. Het Chinese woord 去 (qù) betekent ‘gaan’, als in 我去超市 (‘Wǒ qù chāoshì’): ik ga naar de supermarkt. Maar je kunt 去 niet gebruiken in combinatie met het woord voor huis, 家 (jiā). Je gaat namelijk niet naar huis, maar je keert altijd terug naar huis. Hiervoor gebruik je dus het woord voor terugkeren, 回 (huí): 我回家 (wǒ huí jiā).

Comments (8)

  1. Johan Blok

    Herkenbaar thema, duidelijk beschreven. Het roept wel de vraag op waarin de onbewoonbaarheid dankzij globalisering anders is dan andere verstoringen van het wonen.

    Een ander punt: in welke mate is de invloed van globalisering op ons concept van wonen voor iedereen geldig? Misschien is het verschil tussen groepen en individuen in verandering van ons concept van wonen juist wel de oorzaak van problemen?

  2. Fenna

    Helder geschreven.
    In hoeverre heeft de “disengagement” van de fysieke wereld door de laag van de virtuele wereld die we ertussen zetten (smartphone, tomtom etc) te maken met het fenomeen dat mensen een plek of ruimte niet meer ervaren en er niet mee verbonden zijn? Wat betekent dat voor al onze ervaringen en verbintenissen?

  3. Pingback: EP35: Virtuele ruimte | Over kunst, filosofie en techniek

  4. Pingback: EP36: afscheid van een woning | Over kunst, filosofie en techniek

  5. Pingback: EP38: Non-places, rituelen en betekenis | Over kunst, filosofie en techniek

  6. Pingback: EP40: Göbekli Tepe | Over kunst, filosofie en techniek

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *