EP53: De fiets en de weg

Op de eerste zondag in oktober wordt in de Chianti de zogenaamde Eroica gefietst: een wielerevenement dat poogt de sfeer van de beginjaren van de wielersport op te wekken. De deelnemers dragen wollen tricots of vergelijkbare kleding en rijden op fietsen van ten minste dertig jaar oud: fietsen waarvan de pedalen voorzien zijn van toeclips in plaats van moderne cliplesspedalen en waarbij het schakelen gebeurt door klassieke handles op het frame, in plaats van met schakelaars die in de remmen zijn geïntegreerd. Een enkeling fietst zelfs volledig in stijl op een echt oude fiets en moet aan de voet van een beklimming zijn achterwiel omdraaien om een ander verzet te bewerkstelligen. Op de route zijn verschillende rustpunten, en in plaats van moderne gels en snelle suikers kunnen de deelnemers hier genieten van brood, kaas, ham, fruit en diverse jams. En wijn – het is tenslotte de Chianti.

Rustpunten met normaal eten in plaats van hedendaagse sportvoeding.

Vanzelfsprekend loopt de te volgen route niet, of in ieder geval zo min mogelijk, over regulier asfalt of beton – het grootste deel van de dag fietsen we over zogenaamde witte wegen (strade bianche): onverharde wegen waarvan het wegdek bestaat uit kiezelstenen, gravel, of gewoon aangestampt zand, af en toe aangevuld met grote stukken steen. Wegen die in ieder geval een goed beeld geven van hoe wegen er in vroeger tijden uit hebben moeten gezien, voordat de hele wereld voorzien werd van een laag asfalt. Meer dan hedendaagse wegen volgen deze strade bianche de vorm van de omgeving waar ze zich in bevinden. De weg van Murlo naar Bibiano, bijvoorbeeld, voert langs landerijen, rivieren en over heuvelruggen: hij vormt één geheel met het landschap en gaat daar ook in op.

Het rijden over dergelijke wegen appelleert aan heel andere capaciteiten dan het reguliere fietsen zoals van het station naar je werk. Vaak zijn beklimmingen te stijl en de te volgen weg te rommelig om met het beschikbare verzet te overwinnen. Afstappen en met de fiets aan de hand omhooglopen is dan ook aan de orde van de dag. Maar het is vooral tijdens het afdalen dat de weg zichzelf doet gelden. De kiezels, het zand en de helling zijn blijkbaar dusdanig imponerend dat veel coureurs ervoor kiezen om de afdaling zo langzaam mogelijk te voltooien. Met dichtgeknepen remmen schuifelen ze over de weg in een poging complete controle te houden en rationeel tot elke beweging te kunnen besluiten.

Veel beklimmingen zijn te stijl om tegenop te fietsen.

Al vrij vroeg op de dag merk ik echter, mede op advies van mijn fietsmaat M (die ook ervaring heeft met mountainbikes), dat snelheid de afdaling juist eenvoudiger maakt. Wanneer je door een bak met kiezelstenen moet fietsen, kun je dat beter op relatief hoge snelheid doen: dit creëert een bepaald spoor door de kiezels, en door het toegenomen gyroscopisch effect is het ook lastiger om van het gebaande pad af te wijken (en dus om te vallen). Indicatief hiervoor is dat de schuifelaar de afdaling zwierend en zwalkend voltooit, terwijl de snelle mannen en vrouwen een zekere nonchalance uitstralen – hoewel ze zeer geconcentreerd zijn.

Na een aantal van dergelijke afdalingen valt me op dat mijn fiets als het ware vanzelf zijn eigen route over de weg begint te creëren. Vanzelfsprekend geldt dit voor het volgen van het spoor dat al door mijn voorgangers is gevormd, maar in toenemende mate gaat de fiets automatisch in de richting van stukken weg die goed begaanbaar zijn, of waar ik weinig last heb van mijn medeweggebruikers. Ik ben steeds minder betrokken op het rijden, maar kan me verlaten op de dialoog die ontstaat tussen de weg en mijn fiets – een dialoog die kan ontstaan door het bijzondere karakter van de individuele strada biancha. En hierin manifesteert zich een interessant onderscheid tussen deze wegen en de meer reguliere asfaltweg.

Dalen over een witte weg gaat het beste wanneer je de weg de weg laat zijn.

Een hedendaagse asfaltweg is isotroop en homogeen: wanneer ik daar op fiets is de weg hier niet wezenlijk verschillend van de weg tien kilometer verderop. Natuurlijk kunnen helling en omgeving verschillen, maar de weg zelf doet er schijnbaar niet toe. In mijn activiteit van fietsen verdwijnen zowel de fiets als de weg volledig uit het beeld – pas bij een plotseling gat in de weg of bij een lekke band dringen zij zich aan mij op. Bij de strade bianche is dat anders: door hun vorm en hun ligging zijn deze allemaal bijzonder en uniek, en ook binnen de straat zelf zijn er nog geen tien meter hetzelfde. De kiezels hier en de stenen daar geven deze weg een uniek karakter dat hem onderscheidt van alle andere wegen in de wereld.

Tijdens het fietsen bedenk ik me dat de fietsers die tijdens het afdalen hun remmen zo hard dicht blijven knijpen, deze uniciteit van de weg niet erkennen. Zij proberen de weg onder controle te krijgen en negeren daarmee zijn bijzondere karakter. Voor hen is de afdaling eerder een gevecht dan een dialoog; zij zien de weg als een lastig obstakel dat overwonnen moet worden – iets dat staat tussen hier en de meet. In opperste concentratie proberen ze elke oneffenheid, elke kuil of elke bobbel te omzeilen. Hun sturen is continu betrokken op de weg; het technisch artefact waarmee ze het gevecht zijn aangegaan (de fiets) is ondergeschikt aan hun wil en dient onverwijld en onmiddellijk gehoor te geven aan elke (rationele) beslissing die ze aan hem opdringen. Niet voor niets spreken ze naderhand over de berg of de heuvel die ze hebben ‘overwonnen’.

De – schijnbare – nonchalance waarmee de snellere fietsers afdalen, vindt zijn oorspong in het feit dat zij de weg de ruimte geven om de weg te zijn. In de afdaling laten zij de weg tot de fiets spreken, en die fiets reageert op zijn beurt weer op wat de weg te vertellen heeft. In tegenstelling tot de vechters, die hun wil aan de fiets opdringen, volgen deze coureurs juist de fiets, die in dialoog met de weg zijn eigen route definieert. Zij laten de weg de weg en de fiets de fiets zijn, om in de ruimte die hierdoor geopend wordt de meest voor de hand liggende route te volgen. Hun sturen is continu betrokken op wat de fiets hun ingeeft, waarbij de ze eigenheid van de weg erkennen en accepteren. In mijn omgeving hoorde ik mensen ook spreken over een ‘chagrijnige’ weg, of een ‘vriendelijke’ weg.

Een close-up van zo’n witte weg geeft een goed beeld van de helling en de uniciteit van het wegdek.

Vallen kan natuurlijk altijd, en voorzichtigheid blijft dan ook geboden. Maar als mijn persoonlijk observatie iets waard is (wat misschien, gezien een mogelijke cognitieve bias, onwaarschijnlijk is), lijkt het er toch op dat je bij het rijden over strade bianche beter de weg de ruimte kunt geven om de weg te zijn, dan dat je het gevecht hiermee aangaat: ik heb meer mensen onderuit zien gaan doordat ze te langzaam reden dan doordat ze te snel reden. Maar de grootste plas bloed zag ik liggen in een scherpe bocht in een reguliere asfaltweg: het gemak van de isotropie en de hybris die daar het gevolg van is, blijven nog altijd het gevaarlijkst.

Comments (2)

  1. Michiel

    Heel mooi verhaal Bart, precies zo als ik het ook voelde. Maar het lezen van de weg is toch ook super inspannend. Mooiste tocht tot nu toe, bij mij kriebelt het nu alweer.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *