EP37: het ware, schone en goede

Wanneer ik vertel dat ik mijzelf positioneer op het grensvlak van informatica en kunst reageren mijn toehoorders in de regel verbaasd: ‘kunst en informatica, dat zijn wel twee heel verschillende zaken’, zo luidt in het algemeen de reactie. Bij informatica, zo blijkt wanneer ik er op doorvraag, heeft men een beeld van techniek en wetenschap, terwijl kunst meer opereert op het persoonlijke, subjectieve vlak. Informatica en, meer algemeen, techniek wordt in het verlengde van deze opvatting ook als nuttig of praktisch gekenmerkt, terwijl kunst zich meer ophoudt binnen het gesubsidieerde en museale domein. De kunsten, dat zijn van die dingen die je in het Groninger Museum tegenkomt – onduidelijk behalve voor een selecte groep van geïnteresseerden en ingewijden. Het kunstdomein, dat is een in zichzelf gekeerde endoscopische incestueuze bende die verder weinig met het alledaagse leven van doen heeft.

De kunst als decoratie, als recreatie, als een kers op de taart van het werkende, deugdzame leven: leuk en aardig, maar het kan net zo goed zonder. Techniek, als materiële manifestatie van de (natuur)wetenschappen, kan in dit beeld als enige aanspraak maken op waarheid: iets is waar als en wanneer het werkt, wanneer we een technologisch artefact kunnen maken dat op wetenschappelijk inzicht een bepaalde functionaliteit uitvoert. Kunst, daarentegen, moet vooral mooi zijn, vermaken, de zintuigen prikkelen, of desnoods stof tot nadenken bieden. Met waarheid heeft deze tak van menselijk kunnen niets van doen. En beide domeinen, wetenschap en kunst, staan op zich weer los van de vraag wat goed is om te doen. Wetenschap en techniek doen, net zo min als kunst, ethische uitspraken. Het feit dat de KNAW een ethische commissie heeft, toont al aan dat wetenschappers zelf dit niet als inherent onderdeel van hun praktijk ervaren. En hoewel de link tussen politiek en kunst nog wel bestaat, mag er toch vooral niet getornd worden aan de autonomie van de kunstenaar. De hedendaagse maatschappij lijkt zich te richten op deze driedeling: waarheid is het domein van de wetenschappen, esthetiek dat van de kunsten en ethiek dat van de politiek. En de eerste van deze trits lijkt ook nog de primus inter pares te zijn.

Hoe voor de hand liggend deze driedeling voor ons ook lijkt te zijn, historisch gezien is zij relatief nieuw; de oorsprong hiervan kan worden teruggevoerd tot het begin van de Verlichting  en – iets verder – de (Noordelijke) Renaissance. Tot die tijd was dat wat goed was, ook waar en mooi; dat wat waar was, was ook goed en mooi; en dat wat mooi was, was ook waar en goed. In de voorwetenschappelijke wereld, de wereld vóór Galilei of Descartes, werden de fenomenen niet verklaard door middel van experimenten en abstracties, maar door te appelleren aan de Goddelijke interventie, het grote plan van de Almachtige dat zich af en toe op materiële wijze in het ondermaanse manifesteerde. Voor de middeleeuwer is God in het beeld; een artefact, of dit nu een windmolen of een icoon is, werkt (doet zijn ding, functioneert) dankzij de manier waarop dit voldoet aan dit grote plan.

De Ursulaschrijn te Brugge

Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar de Ursulaschrijn in Brugge, dan zien wij modernen daarin een fraai kunstwerk, ingelegd met goud en volgens de legende beschilderd met een penseel met maar één haar. Voor de late middeleeuwer vormt dit echter de meest directe verbinding met Ursula van Keulen en via haar met de allerhoogste. De schrijn is geen kunstwerk in de moderne zin van het woord, maar eerder een werktuig, bedoeld om de aanschouwers het goddelijke te laten ervaren en hun bestaan zin te geven door het in het ritueel in te passen. De middeleeuwer, voor wie het evangelie zó dichtbij is, voor wie het zo’n fundamenteel onderdeel van zijn hele bestaan vormt, ziet het beeld niet als een losstaand object tegenover hem: voor hem is dit een onderdeel van de totaliteit van het leven. Het beeld is niet iets dat als franje gezien kan worden, maar iets dat betekenis geeft aan het ritueel en hem hieraan herinnert. Hij wordt erdoor in zijn ziel geraakt en hij ervaart daardoor iets van de goddelijke genade. Voor de middeleeuwer gebeurt niets zomaar, zonder doel of betekenis. Alles wat is komt uiteindelijk voort uit de goddelijke emanatie.

Deze verticale metafysica, de gedachte dat alles een transcendentale oorsprong heeft en van daaruit hiërarchisch over de hele schepping  uitwaaiert, beheerst het hele bestaan van de middeleeuwer. God is, uiteraard, het allerhoogste, één en eeuwig. Daaronder heb je de engelen, de mensen, de dieren, de planten en uiteindelijk de vier elementen – met daarbinnen weer allerhande hiërarchieën. Het zintuiglijk waarneembare is niet perfect zoals God, en dus ervaren we hierin verschillen in goedheid, schoonheid en waarheid. Zo lezen we bijvoorbeeld bij Thomas van Aquino dat het Schone en het Goede fundamenteel hetzelfde zijn, omdat ze op hetzelfde gebaseerd zijn: de Vorm (‘pulchrum et bonum in subiecto quidem sunt idem, quia super eandem rem fundantur, scilicet super formam’, ST, Q5A1). Onze menselijke geest is echter evenmin volmaakt, en daarom kunnen we het Goede niet absoluut waarnemen, maar alleen maar voor zover het in de dingen voorkomt (‘bonum et ens sunt idem secundum rem, sed differunt secundum rationem tantum’ ST, Q5A5). Hoe beter dus een artefact de eenheid van het Goede, het Ware en het Schone teweeg weet te brengen, hoe dichter dit artefact God weet te benaderen. En natuurlijk gebruiken we goud, het metaal dat nauwelijks slijt, geen verbindingen aangaat met andere metalen en ook nog een mooie glans heeft: het is het meest goddelijke onder de metalen.

Het middeleeuwse wereldbeeld.Heden ten dage komt deze fundamentele eenheid, deze hiërarchie ons wellicht vreemd voor. Zolang het maar werkt, zolang het maar doet wat wij willen dat het doet, is het in orde. Form follows function, was in de eerste helft van de twintigste eeuw het credo van de Nieuwe Zakelijkheid. Een huis, zo hield Le Corbusier ons voor, dat is een machine om in te wonen. Maar de laatste twee, drie decennia zien we echter een verandering in deze opvatting. De beschikbaarheid en betrouwbaarheid van onze technologische artefacten hebben ertoe geleid dat we ons weer op andere zaken dan puur functionalisme kunnen gaan richten. ‘So it works’, stelt bijvoorbeeld Alan Cooper, ‘but can you work with it?’. De hedendaagse technologie richt zich steeds minder louter op functie, maar stelt ook hoge eisen aan de schoonheid van het apparaat en de daaraan gekoppelde persoonlijke binding die dit teweegbrengt. Voor een apple fan-boy is deze schoonheid ook verbonden aan de waarheid en de goedheid van de apparatuur: voor hem is het waar dat de OS-X goed is en Windows slecht. ‘Dasein is design’, stelt de Rotterdamse filosoof Henk Oosterling in zijn Premsela-lezing. In deze ‘esthetisering van het dagelijks leven’ kan de techniek zich niet onthouden van het doen van esthetische of ethische uitspraken. En daarom is het helemaal niet raar dat de techniek van vandaag, de informatica, toenadering zoekt tot de kunsten in een poging het feitelijk artificiële onderscheid tussen waarheid, goedheid en schoonheid op te heffen.

Comments (3)

  1. Johan Blok

    Wat is je idee over de lijnen waarlangs uit het geleidelijk (of plotsklaps?) uit elkaar gaat lopen? Succes van de wetenschappelijke revolutie?
    Mijn indruk is dat het bij de rationalisten allemaal ook nog erg dicht bij elkaar ligt, ik denk dan bijvoorbeeld aan Leibniz. Het lijkt dan zo te zijn dat bij Kant alles ineens duidelijk zijn eigen plek krijgt (alleen al oppervlakkig gezien: de verdeling over drie kritieken).

  2. Johan Blok

    De laatste alinea’s vragen wel om wat kritiek: is het inderdaad de informatica die deze drie weer bij elkaar brengt? Is het niet eerder de maatschappij zelf door de rol die ICT heeft gekregen?
    Je suggereert dat het vrij recent en min of meer uitsluitend informatica is die ze bijelkaar brengt. Als rijbewijsloze heb ik mij altijd verwonderd over hoe over auto’s word gesproken. Is dat niet al een veel ouder voorbeeld van techniek waarin schoonheid en waarheid samenkomt?

    Methodologisch gezien: ga je hier voor uit van een sociologische/descriptie beschrijving van de samenleving van een bepaalde tijd. Hoe bepaal je dat? Er zijn altijd wel voorbeelden te vinden? Wil je ook het standpunten verdedigen dat ze weer bij elkaar moeten komen?

  3. Pingback: EP39: epipaleolitische kunst | Over kunst, filosofie en techniek

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *