EP39: epipaleolitische kunst

Introductie
Wanneer we kijken naar de materiële nalatenschap van onze prehistorische voorouders, valt op dat we daarin niet alleen gebruiksvoorwerpen terugvinden. Het zijn niet alleen potten en pannen, schilden en speren, of vuistbijlen en vuurplaatsen. Een groot (het grootste?) gedeelte van deze nalatenschap bestaat juist uit wat we heden ten dage ‘kunst’ zouden noemen: beelden, versieringen, schilderingen. De vroege archeologie interpreteerde en kwalificeerde deze ‘kunstwerken’ op eenzelfde manier als waarop in de negentiende eeuw kunst werd beoordeeld: als gevolg van sociale, wetenschappelijke en kunsthistorische ontwikkelingen tussen de achttiende en negentiende eeuw, werd de beoordeling van kunst gebaseerd op de schoonheid en het naturalisme van de kunstwerken in kwestie en op de expertise van de kunstenaar. Het begrip ‘kunst’ werd in die periode gereduceerd tot ‘schone kunst’ (Dejean 1997, Talon-Hugon 2014) – een vernauwd blikveld waarmee ook de archeologie initieel naar de prehistorische werken keek (Abadia&Morales 2013, pp.271–275)

Te veel tijd scheidt ons van die prehistorische voorouders en hun wereld om echt iets zinnigs te kunnen zeggen over de betekenis die door hen aan deze afbeeldingen en kunstuitingen werd toegekend – dergelijk werk wordt door antropoloog en archeoloog Gary Rollefson omschreven als een ‘exercise in futility’. Desalniettemin vraagt de hedendaagse situatie, waarin de kunst zich schijnbaar alleen mag bezighouden met het schone en los is komen te staan van het goede en het ware, om een analyse van de prehistorische kunstuitingen, waarin die scheiding ogenschijnlijk minder aanwezig was. Het maken van dergelijke werken vereist immers een behoorlijke investering (in termen van tijd en grondstoffen, maar ook van kunstenaars die gevoed moeten worden), en het lijkt onwaarschijnlijk dat primitive culturen zich deze moeite zouden hebben getroost wanneer zij dit niet als essentieel zouden hebben gezien; wanneer de kunst alleen maar als ’extra versiering, als ‘ornamenten bij het harde dagelijkse bestaan’ zou zijn geweest (Abadia&Morales,p.289).

Voor het bereiken het plafond van de grot moesten ook stellingen gebouwd worden – met stenen werktuigen.

Voor het bereiken het plafond van de grot moesten ook stellingen gebouwd worden – met stenen werktuigen (DL135).

De dieren van Lascaux
Eén van de bekendste locaties waar veel prehistorische kunstwerken te vinden zijn, is Lascaux in de Franse Dordogne. Geschilderd in de periode van zeventien- tot twaalfduizend jaar geleden (het zogenoemde epipaleolithicum) worden hier op wanden in grotten paarden, mammoeten, katachtigen, rinocerossen afgebeeld (DEA, 45; volledige opsomming vinden we op pp.45–50). Behalve dieren vinden we hier ook afbeeldingen van abstracte geometrische figuren, variërend in grootte van enkele millimeters tot meer dan een decimeter (DEA 55–56). Veel afbeeldingen zijn geplaatst in de opening van de grotten, waar voldoende daglicht naar binnen valt. Andere afbeeldingen bevinden zich diep in de grot, op donkere en moeilijk bereikbare plaatsen die blijkbaar slechts één of enkele keren bezocht zijn (met eeuwen of zelfs millennia tussen twee bezoeken) met schijnbaar als enige doel die schilderingen aan te brengen (DEA 59–60).

lascaux2

Rennende paarden op de wanden van Lascaux.

De dieren die hier op de wanden prijken zijn redelijk naturalistisch geschilderd – zonder twijfel kende de schilder zijn onderwerpen goed (DEA 74). Het is echter onwaarschijnlijk dat deze schilderingen verband houden met de jacht of andere alledaagse bezigheden: lang niet alle afgebeelde dieren vormden prooidieren voor de paleolithische mens, en waar het prooidieren betreft worden deze zelden gewond of zelfs maar bejaagd afgebeeld (DEA 56–57). Op de (zeldzame) locaties waar zowel botten als grotschilderingen zijn gevonden, bestaat verder een grote discrepantie tussen de afgebeelde en verorberde diersoorten (DEA 74). De afbeeldingen moeten wellicht eerder gezien worden als een ‘bestiarium’ dat verband houdt met de prehistorische mythologische wereld (DEA 45; Schmidt 2010, 246).

Twee bisons.

Twee bisons.

Spiritualiteit en totemisme
Waarschijnlijk bestond die epipaleolitische mythologische wereld uit sjamanisme en totemisme (DL 183, DL 267): de gedachte dat de zichtbare wereld doordrongen is van onzichtbare geesten en krachten die al het leven beïnvloeden. Een groep of een stam heeft een spirituele connectie met die geesten en krachten dankzij hun specifieke ‘totem’: een dier, een plant of een totempaal. Een persoon uit deze stam identificeert zich sterk met deze totem, die voor hem de verbinding legt met de geestelijke onzichtbare wereld. Deze manier van werken lijkt een nagenoeg universeel menselijk verschijnsel te zijn:

Totemism can be considered as a traditional universal system, recognized to exist independently over huge geographical distances, the common denominator being that it occurs primarily amongst hunter-gather societies (Morris&Cohen 2002, 70)

Hoewel de grote diversiteit aan afgebeelde diersoorten in Lascaux niet strookt met bekende systemen van totemisme (DL 317), is het wel aannemelijk dat deze afbeeldingen tot doel hadden in contact te komen met deze mythologische spirituele wereld. Deze wereld respecteren en tevreden houden was absoluut essentieel om te kunnen overleven. Door deze afbeeldingen te maken, te vereren en met de juiste rituelen te omgeven, verzekerde de paleolithische mens zich van een juiste verbinding met die geestelijke wereld, en bij extensie de waarneembare – iets wat we ook terugzien bij de jagers-verzamelaars die wél beschreven zijn:

For groups like the Innu and their neighbours the Cree, who depended entirely on hunting, pleasing the [spiritual world] through rituals […] and securing their aid through dreams and visions was absolutely crucial to survival. And even among peoples like the Cherokee and the Iroquois, who lived primarily by farming, preserving a proper connection with the animal world was considered essential not only for food but for the spiritual well-being of the community. (Wilson 1998, 26)

Conclusie
De grotschilderingen van Lascaux lijken geschilderd uit noodzaak. Zij vormden de enige mogelijkheid die de epipaleolitische mens had om in contact te komen met de mythologische spirituele wereld. Niet om deze te beheersen en te onderwerpen, maar om deze te begrijpen, te respecteren en te helpen – vanuit de fundamentele gedachte van reciprociteit: de mens was afhankelijk van het welzijn van de dieren en zijn directe omgeving; wanneer het daar goed mee ging zou het ook met de mens goed gaan.

Het is van belang op te merken dat deze rituele verbintenis betrekking heeft op planten en dieren die zich in dezelfde omgeving bevinden als de mensen die die rituelen uitvoeren. Het gaat om een verbinding die betrekking heeft op de onmiddellijk waarneembare werkelijkheid. De jagers-verzamelaars die de schilderingen aanbrachten doorkruisten in kleine groepen van tien tot twintig individuen grote stukken grond en woonden niet op één specifieke plek. Hun fysieke en spirituele wereld kende een horizontale oriëntatie (Peters&Schmidt 2004, 210). De mens zag zichzelf nog als één met zijn omgeving en gebruikte schilderingen (en beelden) om in contact te komen met de geesten die zich fundamenteel op hetzelfde niveau bevonden.

Literatuur en siglia

  • Adadia, O.M. & M.R.Morals, 2013,” Paleolithic Art: A Cultural History.” J.Archaeologic Research. 21:269–306
  • Dejean, J., 1997, Ancients Against Moderns. Culture Wars and the making of a Fin de Siècle. Chicago UP.
  • Morris, A.N & A. Belfer-Cohen, 2002, “Symbolic Behaviour from the Epipalaeolithic and Early Neolithic of the Near East: Preliminary Observations on Continuity and Change.” Available from researchgate.
  • Peters, J. & K. Schmidt, 2004, “Animals in the Symbolic World of Pre-Pottery Neolithic Göbekli Tepe, South-eastern Turkey: A Preliminary Assessment. Anthropozoologica january 2004.” Available from researchgate.
  • Schmidt, K., 2010, “Göbekli Tepe – the Stone Age Sanctuaries.
    New results of ongoing excavations with a special focus on sculptures and high reliefs.” Documenta Praehistorica XXXVII, pp.239-256
  • Talon-Hugon, C.,2014, L’Art Victime de l’esthétique. Paris: Hermann Éditeurs.
  • Wilson. J. 1998, The Earth Shall Weep. A History of Native America. London: Macmillan Publishers Ltd.
  • DEA: Leroi-Gourham, A., 1982, The Dawn of European Art. An introduction to Palaeolithic Cave Painting. Cambridge UP.
  • DL: Delluc, B., 2008, Dictionnaire de Lascaux. Éditions Sud Ouest.

Comments (1)

  1. Pingback: EP40: Göbekli Tepe en het ontstaan van plaatsen | Over kunst, filosofie en techniek

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *