EP46: Wereld en aarde 2 – Wonen

In een artikel in de Frankfurter Allgemeine adresseert architect Christoph Mäckler de vraag waarom de oude steden zo veel mooier zijn dan alles wat de planners en architecten in de decennia na de tweede wereldoorlog hebben weten te bouwen. Wanneer we spreken over Parijs, Amsterdam of Barcelona, denken we aan de Boulevards, de grachtengordel of La Rambla – niet aan de banlieues, de Bijlmer of Nou Barris. En ook de door architecten zo geprezen binnensteden van Frankfurt, Stuttgart of Zürich – steden die tijdens de wederopbouw uit de ruïnes zijn opgetrokken – kenmerken zich volgens Mäckler door ‘een afstotelijke kilte en saaiheid’. Laat een stad zich wel plannen?

bijlmer

De Bijlmer – niet per se het eerste waar je aan denkt wanneer je het over Amsterdam hebt.

De stad
De stad is wel omschreven als de afwezigheid van de fysieke afstand tussen mensen (Glaeser 2012, p.6). Het minimaliseren van die afstand biedt verschillende voordelen, bijvoorbeeld op het gebied van communicatie, nijverheid, of bescherming. Hoewel tot vijftig jaar geleden het grootste deel van de mensheid nog altijd niet in een stad woonde, laat onze geschiedenis zich vooral lezen als de geschiedenis van onze steden. Namen als Çatal Hüyük of Chichén Itzá, Venetië of Amsterdam, Boston of New York roepen onmiddellijk en onherroepelijk beelden op van culturen en volkeren die met deze steden verbonden zijn: volkeren die al weer verdwenen zijn, die hun steden in toenemende mate onbewoonbaar vinden, of die onderdeel uitmaken van een globaal netwerk van andere steden. Het gaat bij een stad, kortom, niet om de fysieke structuren van huizen en kerken – een stad is de mensen die er wonen (op.cit., p.9).

Wonen en bouwen hangen sterk met elkaar samen. Hoewel niet elk bouwwerk bedoeld is om in te wonen (een brug bijvoorbeeld, of een transformatorhuisje), brengt elk bouwwerk wel een onderscheid aan tussen de plek van dit bouwwerk en alle andere plekken op aarde. De bebouwde plek kan zo als referentiekader optreden waaraan gebeurtenissen kunnen worden gerelateerd – zowel chronologisch (dit en dat gebeurde vóórdat het gebouw er stond) als geografisch (dit en dat gebeurde in de buurt van het gebouw). Gebeurtenissen die gezamenlijk de geschiedenis van een persoon, een gemeenschap of van een volk vormen. Een geschiedenis die zelf weer door het bouwen van monumenten benadrukt wordt – zoals het bermmonument een klein stukje autoweg onderscheidt van de volledige rest van de weg. Stiegler parafraserend zouden we kunnen zeggen dat de gebouwen de materiële retentie zijn van de historie van een volk (Stiegler 2014, p.81).

bermmonument

Dit bermmonument in Abruzzo brengt een onderscheid aan tussen dit stukje weg en de rest van de weg.

Door het bouwen grondvesten we onze wereld (onze geschiedenis, cultuur, samenleving) op de aarde – de wereld die het betekenisvolle netwerk is waarmee we ons direct en onmiddellijk vertrouwd voelen. De topografische diversiteit van die aarde vertaalt zich dan ook een culturele diversiteit – een stad bouwen in het oerwoud van Yucatán is immers iets heel anders dan een stad bouwen in een rivierdelta of aan de rand van een woestijn. De aarde is dan ook wel de ‘draagster van lokale culturen’ genoemd (Sloterdijk 2006, p.171). Wanneer we, met de presocraten, de aarde beschouwen als een stromende chaos, kunnen we zeggen dat het bouwen de aarde (letterlijk) tot stand brengt en een wereld opent. Het bouwen brengt apollinische structuur aan in de dionysische roes van de aarde (vgl. Young 2001, p.40).

rome

Rome is in de loop van millennia min of meer organisch gegroeid.

[showhide more_text=”Iets meer over de leesbaarheid van de stad (%s woorden)” less_text=”Iets minder tekst”]
Het gaat er bij het bouwen van een stad dus niet alleen om de fysieke afstand tussen de mensen zo klein mogelijk te maken; minstens zo belangrijk is het dat de stadsbewoners de hen omringende gebouwen begrijpen – het moet voor hen leesbaar zijn. Ze moeten de rol van het gebouw in de sociale context kunnen plaatsen, hun eigen woning kunnen onderscheiden van die van anderen, de inscripties en beeltenissen van de monumenten kunnen begrijpen, of weten hoe je van het ene naar het andere gebouw komt. De wereld van de stadsbewoners is altijd impliciet aanwezig wanneer zij elkaar tussen de gebouwen tegenkomen – in de blikken die ze met elkaar wisselen, de gesprekken die ze al dan niet met elkaar aanknopen, de terechtwijzingen bij irriterend gedrag. Mensen en gebouwen reageren op elkaar en vormen daarmee een open resonantieruimte waarbinnen de stad haar bewoonbaarheid vindt.
[/showhide]

Functionaliteit en effectiviteit
Mäckler beschrijft het gegeven dat de huurprijs van een woning uit 1886 in Keulen, Frankfurt of München veel hoger ligt dan bij een vergelijkbaar huis uit 1986. De oorzaak daarvan zoekt hij in het feit dat het eerste huis in een stadskwartier staat waarin de publieke ruimte, de straten en de pleinen, uit dezelfde tijd stammen. En de kwaliteit hiervan is niet beter geworden met de jaren, als wijn die ligt te rijpen in de kelder, maar “dem städtebaulichen Entwurf der damaligen Zeit geschuldet”. Het toenmalige stedenbouwkundige ontwerp was, aldus Mäckler, van een hogere kwaliteit dan dat van tegenwoordig. De is dus niet het ontwerpen en het plannen dat het probleem van de moderne stad vormt, maar het hedendaagse ontwerpen en plannen.

[showhide more_text=”Voorbeelden van traditionele planning (%s woorden” less_text=”Iets minder tekst”]
Dat het plannen zelf niet de oorzaak van het probleem is, blijkt ook wel wanneer we kijken naar de oudere Europese steden. Steden als Rome of Florence vertonen inderdaad een stadsplattegrond waaraan geen planner te pas is gekomen – hun structuur is in de loop van millennia organisch gegroeid. Maar wanneer we kijken naar de ontstaansgeschiedenis van een stad als Amsterdam, zouden we het werk van Cornelis Staets of Hendrik Berlage onrecht aandoen wanneer we het planning en ontwerp zouden ontzeggen. En ook de matrixstructuur van de straten van New York (hoewel die stad misschien niet voldoet aan Mäcklers criteria voor schoonheid) is ontworpen en gepland. Maar zelfs de door Mäckler geroemde Haussmann heeft de plattegrond van Parijs radicaal ontworpen, waarbij de oude structuur van de stad moest wijken – om nota bene een politiek doel te dienen.
[/showhide]

Waarin verschilt het klassieke ontwerpen en plannen van het hedendaagse? In een reactie op het artikel van Mäckler, waarin Wim Boevink een (klein) verslag van zijn bezoek aan de Leidse Rijn schrijft (Trouw 9 september), vinden we een indicatie voor het antwoord op deze vraag:

Je voelt waar het misgaat: hier groeit niets organisch maar wordt gepland naar functionaliteit. Het centrum is vooral een winkelcentrum, de bouwblokken hebben parkachtige binnenruimtes, de straten – dragers van de publieke ruimte zijn restruimtes, waarlangs verkeer wordt geleid. Maar juist daar wil de mens verblijven, de publieke ruimte is het verlengde van je woonkamer.

Het hedendaagse plannen laat zich leiden door functionaliteit: het gaat haar om de stad zo effectief mogelijk te maken – effectief in termen van tijd en grondstoffen. Massaliteit en bulkproductie zijn hierbij sleutelwoorden, waarbij wars van elk ornament of individualisering in een zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk huizen uit de grond moeten worden gestampt. En de ruimte die tussen deze huizen overblijft (restruimtes, een term van Mäckler overigens) worden ingenomen door geautomobiliseerd verkeer, waarover de auto – en niet de mens – zeggenschap heeft. De beroemde uitspraak van Le Corbusier, dat een huis een machine is om in te wonen, vat deze rationalistische gedachtengang goed samen.

De bovenstaande analyse maakt evenwel duidelijk waarom dit een probleem vormt. Wanneer de gebouwen ononderscheidbaar van elkaar zijn, is er geen enkele reden om aan het ene gebouw een betekenis toe te kennen die het andere gebouw ontbeert.  Huizen die allemaal uit dezelfde mal zijn gestanst ontnemen ons de mogelijkheid de ene plek op de aarde van de andere te onderscheiden. Door ons te richten op de effectiviteit van het transport, ontnemen we ons de mogelijkheid de stad als stad te ervaren, maar zien we het alleen maar als een lastig te overbruggen afstand. In plaats van de aarde tot stand te brengen, creëert het effectieve bouwen een nieuwe artificiële aarde. Het bouwen op basis van wetenschap en effectiviteit ontdoet het bouwen van zijn betekenis – zij worden geschiedloos en daarmee wereldloos (vgl. Visser 1998, p.365) .

“There is nothing that cannot be produced by machinery”, hield Samuel Colt een afvaardiging van het Britse parlement in 1854 voor (McPherson 1988, p.16). Misschien heeft hij hierin gelijk, maar machinale productie vereist en leidt tot gelijkvormigheid. En gelijkvormigheid staat leesbaarheid, waarvoor onderscheidbaarheid noodzakelijk is, in de weg. En een onleesbare stad is een onbewoonbare stad.

china

China’s bijna post-apocaliptische architectuur stelt heel nieuwe vragen bij de bewoonbaarheid van de stad.

Literatuur
McPherson, J.M., 1988, Battle Cry of Freedom. The Civil War Era. New York:Ballantine Books.
Glaeser. W., 2012, Triump of the City. How Urban Spaces makes us Human. Pan Books.
Sloterdijk, P., 2006, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. SUN.
Stiegler, B., 2014, Per toeval filosoferen. In gesprek met Élie During. Klement/Pelckmans.
Visser, G.T.M., 1998, De druk van de beleving. Filosofie en kunst in een domein van overgang en ondergang. SUN.
Young, J., 2001, Heidegger’s Philosophy of Art. Cambridge UP.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *