Van alles mis met industrieel voedsel

WUR-hoogleraar Tiny van Boekel vertelt in diverse interviews dat er niets mis in met industrieel geproduceerd voedsel. In deze interviews wordt echter niet duidelijk gemaakt wat hij hiermee bedoelt. In dit opiniestuk, het eerste dat ook daadwerkelijk geplaatst werd, plaats ik wat kritische vragen bij zijn optimistische verhaal.

Er is van alles mis met industrieel voedsel
Afgelopen maandag (8 februari) kopte de Leeuwarder Courant dat er niets mis bleek is industrieel voedsel. In het bijgaande interview betoogt Tiny van Boekel dat natuurlijk voedsel helemaal niet beter is dan voedsel uit een pakje. Van Boekel, hoogleraar aan de Wageningen UR (een samenwerking tussen de Wageningen University en de Dienst Landbouwkundig Onderzoek – een instituut dat overigens valt onder ministerie van EZ en niet onder OCW) weet te melden dat E-nummers, gedroogd voedsel en tomatenpuree uit blik feitelijk beter voor de gezondheid zijn dan citroenzuur of azijnzuur.

Uit het interview blijkt echter niet waar Van Boekel zijn stelling op baseert. Hij lijkt zich puur te richten op de bestanddelen van het voedsel in kwestie en kijkt niet naar de culinaire combinaties waarin deze worden ingezet. Het aantonen van de (on)gezondheid van specifieke voedingsstoffen lijkt me bijzonder ingewikkeld: hoe elimineer je bijvoorbeeld de sociale context waarin deze voedingsstof wordt bereid? Is het niet waarschijnlijk dat huishoudens waarin minder of zo min mogelijk industrieel voedsel wordt gebruikt sowieso al meer bezig zijn met hun persoonlijke gezondheid en hygiëne dan huishoudens waarin altijd uit pakjes wordt gegeten?

Maar zelfs wanneer het zo is dat industrieel net zo gezond is als ‘natuurlijk’ voedsel, dan wil dat nog steeds niet zeggen dat er niets mee mis in. Van Boekel richt zich louter op de gevolgen voor de (menselijke) gezondheid. Hij vergeet bijvoorbeeld de gevolgen van de grote hoeveelheid afval die voorverpakt voedsel in de regel met zich meebrengt: gesneden groenten of plakjes kaas die in plastic zijn verpakt, of bewerkte melk die honderden kilometers heeft afgelegd terwijl de producerende boer nog geen vijftien kilometer bij ons vandaan woont.

Een ander punt dat Van Boekel niet meeneemt in zijn overwegingen is dat het produceren en verkopen van dit soort voedingsmiddelen gebeurt door grote bedrijven en winkelketens – organisaties die door hun marktpositie en agressieve verkoopstrategieën locale en kleine winkels zoals bakkers of kaas- en groenteboeren uit de binnensteden wegconcurreren. Mensen die hier hun inkopen doen hebben misschien eerder de gezondheid van de stad en de lokale middenstand dan hun eigen lichamelijke gezondheid voor ogen.

Tenslotte negeert Van Boekel de ethische en ecologische consequenties van industrieel geproduceerd voedsel. Met name op de vee-industrie is nog wel het één en ander aan te merken, maar ook de monoculturen van de industriële landbouw zijn niet zonder blaam. Het verminderen van de biodiversiteit, het uitputten van grondstoffen, of het kappen van regenwouden zijn slechts drie van de vele nadelige gevolgen van de industrialisatie en globalisering van de voedselproductie.

Het mag zo zijn dat het eten van een plofkip net zo gezond of ongezond is als een kip die bij de lokale boer gekocht is, of dat tomaten uit blik niet onderdoen voor verse tomaten. Maar om daaruit te concluderen dat er met die plofkip en die bliktomaten niets mis is, lijkt me getuigen van een heel beperkte visie op voedsel en voedselproductie.

opinie_lc

Foto van de LC waarin dit stuk is gepubliceerd.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *