§1
Twaalf oktober 2022, één dag na haar eenennegentigste verjaardag, is mijn moeder verhuisd naar een verzorgingshuis. In verband met redenen was het niet meer mogelijk haar in haar eigen huis te houden tot het onvermijdelijke einde – hoe graag iedereen dat wellicht ook had gehad.
Verhuizen is één van de meest stressvolle gebeurtenissen die je als mens kan overkomen, en dat wordt niet minder naarmate je ouder wordt. In het geval van mijn moeder is dat wellicht nog extra heftig: het huis dat zij die ochtend verliet is sinds juni 1964 (dus achtenvijftig jaar) haar thuis geweest. Hier zijn drie van haar zes kinderen geboren, hier heeft ze het grootste deel van haar werkzame leven doorgebracht, hier bleef ze alleen achter, toen mijn vader in 1998 onverwacht overleed.
In dit huis heeft ze zwervenden, daklozen en dronkaards liefdevol opgenomen en van voedsel en een luisterend oor voorzien. Dit huis vormde de continue achtergrond van de gezamenlijke maaltijden, waar meer dan eens twintig mensen aanschoven; de vele feesten en partijen, de gesprekken en de ruzies; de enkele keer dat ik iemand van school meenam, behoorde een rondje door het huis steevast tot de activiteiten.
§2
In Denken, Bouwen, Wonen stelt Martin Heidegger dat een mens is voor zover hij woont: “mens zijn, betekent als sterveling op de aarde zijn – betekent wonen” (Heidegger, 1991[1948], 48). Ook recenter sluit René Boomkens zich hierbij aan, wanneer hij schrijft dat “in het wonen en in zijn woning het individu (mede) tot stand [wordt] gebracht. (Boomkens, 2006, 61)
Natuurlijk, niet alle gebouwen zijn bedoeld om in te wonen, maar de gebouwen die dat wél zijn, worden langzaamaan een onderdeel van onze persoonlijkheid. De inrichting van ons huis, dat waarmee we ons omringen, wat we waardevol of mooi vinden, vertelt ons (en anderen) wie en wat we zijn, wat we willen en hopen, welke wereld we bewonen.
Betekenis en schoonheid, stelt de Griekse filosoof Nicholas Nehamas, zijn onderdeel van het dagelijks leven van doelen en verlangens, geschiedenis en toevalligheden, subjectiviteit en onvolkomendheid. En dát, zo concludeert hij, is de enige wereld die er is: zelf de hoogste kunsten kunnen daar niet aan voorbij gaan (Nehemas, 2010, 35).
Romantisch en sentimenteel wellicht, maar ook herkenbaar: de krakende trap bij mijn moeder thuis, de uit 1920 stammende Aga, de immense boekenkast in de huiskamer, … allemaal zaken die dit huis ondescheiden van alle andere gebouwen in de wereld: dit is het thuis van mijn moeder – wat Tom America ooit ‘het bewustzijnsloos aanwezige’ heeft genoemd. Hier is ze mee vergroeid, als een boom waarvan de wortels om de stenen in de grond heen zijn gegroeid: een vorm van poièsis, wellicht.
§3
De verandering raakt me meer dan ik had voorzien. Het huis en de dingen die het herbergt vormen ook de continue zwijgende achtergrond voor mijn jonge jaren. Hoewel dat zeker niet allemaal pais en vree was, heeft het me wel voor een groot deel gevormd.
Hoewel ik daar al sinds 1990 niet meer woon, ben ik er vanzelfsprekend vaak teruggeweest. Ik heb daar mijn eenentwintigste verjaardag gevierd met een groep vrienden die nog dikwijls (in wisselende samenstellingen) is teruggekomen: met Oud en Nieuw, een paar dagen logeren en naar het strand, of gewoon om even te chillen. In augustus 2014 ben ik vanuit dat huis getrouwd.
De laatste paar jaar veranderde het huis langzaam in een spookhuis. Op twee kamers na was het nagenoeg onbewoond en ademden de dingen in de andere ruimtes het verleden – een verleden waarin we in de komende periode definitief afscheid van zullen moeten nemen.
§4
De verhuizing verliep soepel en moeder lijkt het vooralsnog redelijk gelaten over zich heen te laten komen (but it’s early days yet). De volgende uitdaging waar we ons mee geconfronteerd zien, is het leeghalen van het huis dat is achtergebleven: van het thuis weer een huis te maken, een overgang van een betekenisvol geheel naar een homogene plaats-ruimte die weer potentie biedt voor een volgende bewoning.
Het beste lijkt me om iedereen die dat wil tot op zekere datum de gelegenheid te geven om datgene waar hij of zij betekenis aan hecht mee te nemen, en vervolgens een bedrijf in te huren die de rest afvoert. Elk boek, elke foto, elk voorwerp in dit huis herbergt (althans voor mij) op de één of andere manier een verwijzing naar het waardevolle en betekenisvolle leven van mijn moeder en (deels) een herinnering aan mijn jeugd.
Of aan de laatste paar jaar, waarin we gezamenlijk de zorg voor haar op ons namen en waarin we haar steeds verder weg zagen gaan naar een plek waar ze niet was.
Het lijkt alof je met het leeghalen van een thuis en het weggooien van al die spullen een leven leeghaalt en weggooit.
§5
Ooit zal iemand mijn zooi weggooien. Ik heb geen idee wie, want in tegenstelling tot mijn moeder heb ik geen nakomelingen en slechts weinig geliefden. En hoewel ik hoop dat ik minder zooi heb dan mijn moeder (maar die is ook een stuk ouder dan ik), zijn er ongetwijfeld zaken die ik mooi of belangrijk vind, maar die voor niemand anders van waarde zijn: alle boeken met al m’n notities daarin, het eendje dat m’n moeder heeft gehaakt en wat al heel wat SE-problemen uitgelegd heeft gekregen, de verzameling cassettebandjes, waarvan ik het toch niet over m’n hart kon verkrijgen om er afstand van te nemen, …
Wat achterblijft is de herinnering, waarmee in een soort omgekeerde hegeliaanse beweging het fysieke weer geest is geworden.
Viktor Rietveld