EP15: Het onverborgene

Het onverborgene is een sleutelbegrip in de filosofie van Martin Heidegger. Met name in zijn ‘De Vraag naar de Techniek’ (VT) ontwikkelt hij dit begrip aan de hand van een analyse naar de manier waarop dingen tot stand komen. Hij heeft dit nodig om aan te geven waarin de hedendaagse van de traditionele techniek verschilt (zie hierover ook deze post).

Het onverborgene is een complex begrip, waar nogal wat aan wordt toegeschreven. Zo bestaan er verschillende vormen van (VT18; HVT94), roept het op of roept het binnen (VT20; HVT111), heeft het een geheim of een raadsel (VT19, HVT108; HVT118), kan het ‘heersen’ (HVT91), behelst het een (waar) beginsel (HVT87) en wordt het gelijk gesteld aan waarheid (VT29). Binnen het onverborgene komt het bestelen tot ontwikkeling, maar die onverborgenheid zelf is nooit een menselijk maaksel (VT19; HVT84).

Heidegger introduceert het woord aan het einde van zijn analyse van de vier-oorzakenleer van Aristoteles (VT9-13), die hij op zijn beurt weer gebruikt om de instrumentele opvatting van techniek nader te bepalen. Deze – vrij gangbare – opvatting stelt dat de techniek een middel is om een (menselijk) doel te bereiken. Een middel is ‘datgene waardoor iets wordt bewerkstelligd’ en is daarmee de oorzaak van dat iets. Maar ook het doel van dat iets, datgene waarom iemand dat überhaupt maakt kun je als een oorzaak van dat iets beschouwen (VT8-9).

De traditie leert dat er vier oorzaken zijn: de stof-, vorm-, werk-, en doeloorzaak. Maar volgens Heidegger correspondeert ons begrip van oorzaak niet met aition (αἴтιον), het woord dat de Grieken hiervoor gebruikten:

“Wat wij oorzaak en de Romeinen causa noemen, heet bij de Grieken aition, dat wat schuld heeft aan iets anders. De vier oorzaken zijn onderling samenhangende manieren van schuldig zijn aan iets.” (VT10).

Het woord aition heeft alles te maken met schuld. Een zilveren offerschaal (om Heideggers eigen voorbeeld te herhalen) dankt zijn bestaan aan het zilver waaruit deze is gemaakt (stof), een idee of vorm van hoe een offerschaal er uit hoort te zien (vorm), en het religieuze domein waarbinnen offergerei ingezet kan worden (doel). Deze drie manieren van schuldig-zijn worden door de zilversmid op een rijtje gezet en gebruikt om de offerschaal uiteindelijk te vervaardigen (werk) (VT10-11).

Wanneer de offerschaal eenmaal klaar is, vindt het zijn voleinding waarin het thuishoort. Het is het samenspel van deze vier manieren van schuldig-zijn aan die de offerschaal laat ontstaan, of, zoals Heidegger het zegt, tot aanwezen laat komen. Om die reden ziet hij deze vier als Ver-an-lassen: aanleiding-geven-tot (VT12, HVT76-79).

Deze vier manieren van aanleiding-geven-tot beschrijven – inderdaad – de aanleiding waarom iets bestaat. Alles wat bestaat, of het nu een offerschaal, een schilderij of een bloem is, is tevoorschijn gekomen dankzij het samenspel van deze vier aitia: “Ze laten het nog niet aanwezige in de aanwezigheid aankomen.” (VT12). Deze ontologische omslag, van het niet zijn van iets naar het wel zijn van iets, vat Heidegger samen met het begrip tevoorschijn-brengen (wat zijn vertaling is van het Griekse poièsis (ποίησις) zoals dat door Plato in het Symposion wordt omschreven (205b, VT12-13).

Het is deze omslag die de grond vormt voor de introductie van het begrip onverborgenheid. Dat iets tevoorschijn gebracht kan worden door het samenspel van de vier vormen van aanleiding-geven-tot veronderstelt een verborgenheid van waaruit een zijnde tevoorschijn komt. En het veronderstelt eveneens een openheid waarbinnen het tevoorschijn wordt gebracht (HVT83):

“Het aanleiding-geven-tot betreft de aanwezigheid van wat telkens in het tevoorschijn-brengen tevoorschijn komt. Het tevoorschijn-brengen brengt iets uit de verborgenheid naar voren. Tevoorschijn-brengen gebeurt alleen in zoverre iets verborgens in het onverborgene komt.” (VT13)

Heideggers analyse is allesbehalve etymologische haarkloverij. Het gaat het om een fundamentele analyse van de manier waarop de mens zich tot zijn omgeving verhoudt. Volgens hem berust de hoogste waarde van de mens erop “de onverborgenheid – en daarmee telkens nog eerder de verborgenheid – van elk wezen op aarde te hoeden” (VT33).

Kortom, de mens is pas waardig mens als hij het geheim van de verborgenheid weet te respecteren: iets wat door het huidige technologisch wereldbeeld en de daaraan gekoppelde doelrationaliteit bemoeilijkt wordt.

Verder lezen:

VT: Martin Heidegger: De vraag naar de techniek. Vertaling van Mark Wildschut. Nijmgen:Uitgeverij Vantilt (2014).

HVT: Gerard Visser: Heideggers vraag naar de techniek. Een commentaar. Nijmegen:Uitgeverij Vantilt (2014).

Ook in de lezing in het kader van Durf te Denken (een lezingenreeks georganiseerd door De Humanistische Alliantie) beschrijft Peter Paul Verbeek de onverborgenheid op een duidelijke manier. Zie deze link, tussen 08:50 en 10:30.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *