Rechten voor dieren betekent plichten voor mensen

In zijn meest recente overdenking argumenteert filosoof Coen Simon tegen het idee om rechten toe te kennen aan dieren (Trouw, 14 december 2013). Blijkens zijn laatste alinea is volgens hem het feit dat het altijd de mens is die eventuele rechten aan de dieren toekent voldoende reden om de dieren deze rechten dan maar helemaal te ontzeggen. Afgezien van de houdbaarheid van deze argumentatiestructuur, gaat zijn overdenking voorbij aan het feit dat het toekennen van rechten geen eenzijdige aangelegenheid is. Wanneer wetgevers rechten toekennen aan anderen, accepteren zij hiermee direct de plicht deze rechten na te leven. Het is juist dit punt waar het in de dierenrechtendiscussie om draait.

Het idee van dierenrechten stuit Coen Simon blijkbaar zò tegen de borst dat hij meent dat anderen die deze gedachte wel serieus nemen, zoals Erno Eskens in Tros Nieuwsshow doet, niet werkelijk denken: de gedachte is volgens Simon weliswaar “sympathiek, maar onpraktisch”. Hiermee introduceert Simon een wel heel nauwe definitie van denken: alleen die hersenspinsels waarvan een praktische uitwerking mogelijk is, verdient het predicaat ‘denken’. In alle andere gevallen gaat het om ‘bedenksels’. Een harde lijn, waar ook de door Simon aangehaalde Kant het niet mee eens zou zijn geweest.

De praktische haalbaarheid of onhaalbaarheid van een gedachte mag nooit een beperking vormen om deze gedachte serieus te nemen. Iemand als Jefferson koesterde in het begin van de negentiende eeuw al de gedachte van de afschaffing van de slavernij, maar vond het, zeker in die tijd, nog onpraktisch. Ernst Jünger argumenteerde in de jaren dertig van de vorige eeuw tegen de totale automobiliteit, omdat het onpraktisch zou zijn. Gallilei trok zijn beweringen over de bewegende aarde terug omdat het nu eenmaal praktischer was om dat te doen, en uit puur praktische overwegingen denken de meeste mensen niet al te diep na over de consequenties van hun alledaagse acties.

En zo onpraktisch is de gedachte van dierenrechten uiteindelijk ook niet, wanneer we althans goed voor ogen houden dat het toekennen van die rechten meer appelleert aan onze plichten jegens hen dan aan het daadwerkelijk opeisen van deze rechten door de dieren zelf. Juist het feit dat wij mensen, wellicht in tegenstelling tot niet-menselijke dieren (hoewel er voldoende biologen te vinden zijn die het hiermee oneens zijn), in staat zijn rechten toe te kennen dwingt ons na te denken over de plichten die deze rechten met zich meebrengen.

Wanneer wij als samenleving rechten zouden toekennen aan dieren, betekent dat dat wij als mensen de plicht aanvaarden die rechten na te komen. Dat heeft heus niet als gevolg dat elke mug die dreigt te worden platgeslagen haar zaak zal gaan bepleiten bij de rechter, zoals Pieter Geenen bij monde van Anton Dingeman in diezelfde Trouw suggereert. Maar dat betekent wel dat wij levende wezens die net als wij kunnen lijden en liefhebben als iets anders beschouwen dan een rol wc-papier; dat wij de plicht aanvaarden hen het recht op een rechtvaardige, fatsoenlijke behandeling niet te ontnemen.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *